Wetenschappelijke betekenis | | In normale omstandigheden is ijzer in zeer kleine hoeveelheden aanwezig in de meeste lichaamscellen en in het plasma en andere extracellulaire vloeistoffen. De totale hoeveelheid ijzer in het menselijk lichaam bevat zo'n 4 tot 5 g, waarvan 67% zich bevindt in hemoglobine, 3.5% in myoglobine, 0.2% bevindt zich in andere vormen van weefselijzer (enzymen en co-enzymen), 0.08% circuleert in het plasma gebonden aan transferrine, 2.2% bevindt zich in de labiele intracellulaire pool en 27% bevindt zich opgeslagen onder de vorm van ferritine en hemosiderine ('storage iron'). De dagelijkse ijzerinname variëert tussen de 10 en 20 mg. Normaal gezien absorbeert het lichaam slechts 5 tot 10%, hoofdzakelijk in de duodenum, maar dit kan tot 20% oplopen in tijde van ijzerdeficiëntie, groei en zwangerschap. Heemijzer kan direct geabsorbeerd worden door de intestinale mucosacellen. Anorganisch ijzer kan enkel in de ferro-vorm (Fe2+) worden geabsorbeerd. Eens geresorbeerd kan het ijzer in de mucosacel gebonden worden aan apoferritine met ontstaan van ferritine. Dit houdt oxidatie van Fe2+ tot Fe3+ in door een katalytische site in het ferritine. 1 molecule ferritine kan zo'n 4000 tot 5000 ijzeratomen binden. Ferritine is het belangrijkste ijzeropslagproteïne en komt voor in alle lichaamscellen, vooral in cellen van het reticulo-endotheliaal systeem. Het doel van ferritine is het ter beschikking houden van een ijzerreserve voor de aanmaak van hemoglobine, myoglobine en andere heemproteïnen maar zonder contact met de lichaamsvloeistoffen zodat oxidatieve schade wordt vermeden (wat wel het geval zou zijn met ionisch ijzer). Het ferritine bestaat uit een proteïnemantel die een kristallijne kern omgeeft. Bij mensen is die kern een ferrihydraat: 5Fe2O3.9H2O . Vrijstelling van ijzer uit ferritine is waarschijnlijk niet-enzymatisch en houdt ook een reductiestap in. Het resulterende Fe2+ ion verlaat de kristallijne kern en diffundeert via een porie in de proteïnemantel naar buiten. Een kleine hoeveelheid ferritine is ook aanwezig in het serum in proportionele concentratie aan het totale opgeslagen ijzer. Dit ferritine verschilt van het weefselferritine in die zin dat het geglycosyleerd is en dat het weinig ijzer bevat (het gaat zelfs hoofdzakelijk om apoferritine). Leverschade en vele andere pathologische processen resulteren in relatief grote hoeveelheden ferritine in het plasma.
Bij de ontwikkeling van ijzerdeficiëntie daalt de ferritine-concentratie in het serum veel eerder dan de ijzer-concentratie, de hemoglobine-concentratie of de RBC-grootte. Het meten van het serum-ferritine is dus een zeer gevoelige indicator voor ijzertekort indien niet gecompliceerd. Bij andere vormen van anemie (aplastische anemie, sideroblastische anemie en chronische hemolytische anemie) is het ferritine gehalte gestegen.
Een groot aantal chronische aandoeningen resulteren in een verhoogde ferritine-concentratie oa. chronische infecties, chronische inflammatoire aandoeningen (vb. chronische rheumatoïde arthritis of chronische nierziekten), hartziekten en maligniteiten (vooral lymfomen, leukemieën, borstkanker en neuroblastoma). Ferritine is dus te beschouwen als een acuut fase eiwit en bij een acute of chronische ontstekingen kan een ijzerdeficiëntie worden gemaskeerd.
Ook bij virale hepatitis of na toxische leverschade kan de plasma-ferritine concentratie verhoogd zijn door de vrijzetting van ferritine uit beschadigde levercellen. Verder is ferritine ook gestegen bij hemosiderosis of hemochromatosis (ijzerstapelingsziekte) en wordt de concentratie ferritine gebruikt om de efficiëntie van aderlatingen op te volgen.
Het meten van serum-ferritine-concentratie is minder geschikt als screeningstest voor het opsporen van ijzer-overbelading dan vb. serum-ijzer, totale ijzerbindingscapaciteit (TIBC) en/of transferrine saturatie. |