Wetenschappelijke betekenis | | IgG is het belangrijkste immuunglobuline in het serum.
Vier IgG-subklassen kunnen onderscheiden worden op basis van het verschil in het constant gedeelte van de zware keten.
Antistoffen tegen proteïne-antigenen zijn meestal van de IgG1 en IgG3 subklasse.
Antistoffen tegen polysaccharide antigenen van de IgG2 subklasse.
Deficiëntie van een IgG subklasse kan oorzaak zijn van recidiverende infecties, bronchiëctasie, sinusitis, pneumonie, otitis media,...
Een gedaalde concentratie van een bepaalde IgG subklasse en een stijging van de andere subklassen ten gevolge van infectie, kan toch resulteren in een normaal totaal IgG-gehalte.
Enkele voorbeelden:
- een gedaald IgA gehalte is dikwijls geassocieerd met een gedaald IgG2 en IgG4 gehalte (bronchiëctasie).
- een gedaald IgG2 gehalte bij kinderen maakt dat ze veel vatbaarder zijn voor omkapselde bacteria (pneumococcen,...) |